Inflatie | Episode 2: De verschillende oorzaken

Inflatie | Episode 2: de verschillende oorzaken

Dit artikel delen via

Share on facebook
Share on twitter
Share on whatsapp
Share on linkedin
Share on print
Share on email

Deze cursus bevat:

Introductie

Iedereen heeft wel eens over inflatie gehoord, maar wat is het? Inflatie is een gemiddelde verhoging van prijzen in de economie. Dit betekent dus niet dat alle prijzen in dezelfde mate zijn gestegen. Het betekent alleen dat de prijzen gemiddeld zijn gestegen. Een manier om inflatie te meten is via de Consumer Price Index oftewel de CPI. Voor elk goed of elke dienst bestaat het CPI-mandje niet alleen uit een prijs, maar ook uit een gewicht dat aangeeft hoe belangrijk dit goed of deze dienst gemiddeld is voor huishoudens.

Er zijn verschillende oorzaken voor inflatie: cost-push inflatie, demand-pull inflatie, geld printen en inflatieverwachtingen.

In dit artikel gaan we verder in op de genoemde oorzaken.

Cost-push inflatie (Kosteninflatie)

Cost-push inflatie treedt op wanneer we stijgende prijzen ervaren als gevolg van hogere productiekosten en hogere grondstofkosten. Cost-push inflatie wordt bepaald door factoren aan de aanbodzijde zoals hogere olieprijzen. Ontwrichtingen in de productieketens kunnen cost-push inflatie veroorzaken. Als bijvoorbeeld een leverancier van een winkel de kosten van hun producten verhoogd dan heeft de winkel ook weer de neiging om de prijzen te verhogen.

AD = aggregated demand = geaggregeerde vraag
AS = aggregated supply = geaggregeerd aanbod

Het geaggregeerd aanbod (AS) verschuift naar AS’ en zorgt ervoor dat het prijsniveau stijgt terwijl de output krimpt.

The Financial Hub - Inflatie | Episode 2: De verschillende oorzaken (inflatie oorzaken)

Demand-pull inflatie (Bestedingsinflatie)

Demand-pull inflatie is een periode van inflatie die voortkomt uit een snelle groei van de geaggregeerde vraag. De geaggregeerde vraag is hierbij hoger dan het geaggregeerde aanbod. Dit wordt vaak omschreven als:

“too much money chasing too few goods”.

Als de vraag stijgt, maar het aanbod stijgt bijvoorbeeld niet voldoende mee dan kan dat zorgen voor prijsstijgingen.

AD = aggregated demand = geaggregeerde vraag
AS = aggregated supply = geaggregeerd aanbod

De geaggregeerde vraag (AD1) stijgt sneller (AD2) dan de productie.

The Financial Hub - Inflatie | Episode 2: De verschillende oorzaken (inflatie oorzaken)

Geld inflatie

De mening dat geld printen de bron is van alle prijsinflatie heeft in feite een zeer lange traditie in de economie. De meest prominente econoom die dit idee ondersteunde, was Nobelprijswinnaar Milton Friedman. Een bekende quote van Friedman is dan ook:

“Inflation is always and everywhere a monetary phenomenon”

Als de geldhoeveelheid stijgt terwijl de omloopsnelheid van geld en de productie ongeveer gelijk blijven en deze stijging van de geldhoeveelheid ook leidt tot een toenemende vraag dan is het logisch dat je zegt dat er inflatie ontstaat. Het ding is dat een toenemende geldhoeveelheid kan zorgen voor meer productie. De omloopsnelheid van geld kan ook veranderen. Hierdoor zorgt een toename van de geldhoeveelheid niet per se voor inflatie. Empirisch is dit ook niet aan te tonen als je bijvoorbeeld de verschillende geldhoeveelheden vergelijkt met de CPI. Als je bijvoorbeeld kijkt naar de M3 geldhoeveelheid zie je dat deze geldhoeveelheid een grotere stijging heeft dan de CPI. Dit geldt voor elk type geldhoeveelheid, of je nu M1, M2, M3 of M4 neemt. Er is geen sterke correlatie te vinden. Maar soms kan het gebeuren dat er wel teveel geld wordt gecreëerd waardoor er wel inflatie ontstaat.

M0: monetaire basis of basisgeld; de totale hoeveelheid chartaal geld (munten en bankbiljetten) en reserves die banken aanhouden bij een centrale bank.

M1: enge of maatschappelijke geldhoeveelheid, omvattende chartaal geld (munten en bankbiljetten), voor zover dat in omloop is buiten de banken, en giraal geld, inclusief het elektronisch geld. Tevens bevat M1 direct opvraagbare spaartegoeden.

M2: ‘tussenliggende geldhoeveelheid’; M1 plus kortlopende deposito’s met een looptijd tot 2 jaar, alsmede deposito’s met een opzegtermijn tot 3 maanden.

M3: ruime geldhoeveelheid; M2 plus repo’s, aandelen in geldmarktfondsen en korte schuldbewijzen met een looptijd tot 2 jaar.

Deze grafiek laat zien dat er geen sterke correlatie is te zien tussen de M1 geldhoeveelheid en inflatie.

The Financial Hub - Inflatie | Episode 2: De verschillende oorzaken (inflatie oorzaken)

Inflatieverwachtingen

Sommige inflatie periodes kunnen niet uitgelegd worden door verschillende oorzaken van inflatie. Dit is wat er gebeurde in 1970 waarbij er hoge inflatie was die niet volledig verklaard kon worden door stijgende olieprijzen. Dus economen kwamen met een nieuwe theorie genaamd inflatieverwachtingen. Als bedrijven en individuen handelen naar deze verwachtingen waarbij bedrijven hun productprijzen omhoog gooien en waarbij de arbeiders een hoger loon eisen werkt dit dus inflatie in de hand. Inflatieverwachtingen zorgen dus voor inflatie door middel van een “self fulfilling prophecy”. Door deze inflatieverwachtingen ontstaat er dus daadwerkelijk inflatie.

The Financial Hub - Inflatie | Episode 2: De verschillende oorzaken (inflatie oorzaken)

Episode 1 | Vorige
Introductie
Huidige pagina

Geef uw reactie op dit artikel: